Wekelijks doet er wel iemand zijn beklag bij mij over de verschrikkelijke fouten die schering en inslag zijn op de radio, de televisie, op het internet en in de kranten. En gegarandeerd wordt er dan opgemerkt dat niemand nog weet wanneer je ‘hen’ of ‘hun’ moet gebruiken.
Mijn eerste reactie is dan: hoeveel mensen hebben dat dan ooit wel geweten? En mijn tweede reactie is: waar maak je je in hemelsnaam druk om? Twintig jaar geleden heb ik op deze zelfde plek gezegd en geschreven dat het onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’ nergens op stoelt, net zoals al vele taaladviseurs en taalkundigen dat voor mij gedaan hebben. En toch ben je nog steeds de grootste taalverloederaar als je ‘hen’ durft te zeggen waar het zogenaamd ‘hun’ moet zijn.
Er is iets heel bijzonders aan de hand met dat onderscheid. Anders dan bijvoorbeeld het onderscheid tussen ‘hij’ en ‘zij’ is het door iemand bedacht. Bedacht, zoals in ‘verzonnen’ en ‘uit zijn duim gezogen’. We weten zelfs precies wie het was en wanneer hij het gedaan heeft. Het was Christiaen van Heule, in 1625.
Over Christiaen van Heule weten we niet heel veel. Hij zou in de wolhandel hebben gezeten, net zoals zijn schoonvader. Hij woonde in Leiden, maar in zijn taalgebruik zitten heel wat Vlaamse en Zeeuwse elementen. Hij noemt zichzelf ‘mathematicus’ en naar hem wordt ook één keer verwezen als ‘landmeter’.
Van Heule was ook taalbeschouwer. In het vermaledijde jaar 1625 verscheen zijn werk ‘De Nederduytsche Grammatica ofte Spraec-konst’. Daarin probeerde hij een spraakkunst voor het Nederlands op te stellen, die geschoeid was op het Latijn en Grieks. Anders dan de grammatici van vandaag beschrijft hij niet het werkelijke Nederlands, hij máákt de grammatica. Hij kneedt de taal en zet ze naar zijn hand.
Zo komen we bij de voorliggende kwestie. Bij de persoonlijke voornaamwoorden stelt Van Heule dit voor bij de derde persoon.
En sindsdien – sinds 1625 dus – zitten we met de gebakken peren. Tijdgenoten van Van Heule waren in de wolken van zijn werk, invloedrijke schrijvers begonnen het toe te passen en het onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’ kwam uiteindelijk ook in het onderwijs terecht. Sindsdien proberen ijverige taalleerkrachten het in de jonge hersens van hun leerlingen te stampen. Bij sommigen lukt dat, bij de meesten niet.
Wat Van Heule bezield heeft om ‘hen’ en ‘hun’ te introduceren, weten we niet. Bij de eerste en tweede persoon maakt hij geen onderscheid tussen accusatief en datief, en bij de derde persoon enkelvoud evenmin. Ook P.C. Hooft, de zeventiende-eeuwse schrijver, vroeg zich af waarom Van Heule ‘hum’ niet had voorgesteld, naast ‘hem’. (Tussen twee haakjes, in de tweede druk van zijn spraakkunst opperde Van Heule ‘him’ als datief. Dat is de mensheid gelukkig bespaard gebleven.)
Vierhonderd jaar worstelen we intussen al met het bizarre systeem-Van Heule. Alleen, is u iets opgevallen? Wie geleerd heeft hoe het zit met ‘hen’ en ‘hun’, heeft ook geleerd dat je na een voorzetsel ‘hen’ moet gebruiken. Joost mag weten waar dat vandaan komt, want Van Heule zelf gebruikt na een voorzetsel … ‘hun’. Willekeur?
Veel mensen weten van het verschil tussen ‘hen’ en ‘hun’, maar dat wil niet zeggen dat ze het ook begrepen hebben of kunnen toepassen. In zijn boek ‘Maar zo heb ik het geleerd’ heeft Wouter van Wingerden het over het zinnetje ‘ik heb hen / hun een fles wijn gegeven’. 70 % van de taalgebruikers vindt dat ‘hen’ kan in dat zinnetje. Voor 41 % kan alléén ‘hen’, voor 19 % alleen ‘hun’ (de juiste vorm volgens Van Heule). Waarom vinden ze dat? 61 % zegt dat ze het zo geleerd hebben. Tja, dan hebben heel wat mensen niet goed opgelet in de klas.
Als we er nu eens mee ophielden, met dat oude onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’? Beste taalleraren, doe geen moeite meer om het er bij leerlingen in te pompen. Als het goed gaat, dan is er over vijftig jaar weer een taalergernis minder.