Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Alle verhoudingen groot en klein

Weet je wat negen op de tien Vlamingen verkeerd doen? Verhoudingen weergeven. Ik heb het daarnet heel keurig gedaan – alsof je iets anders van me zou verwachten –, maar geregeld lees je of hoor je het anders. Voor één keer heb ik een prettige boodschap, beste lezer: dit stukje wordt heerlijk duidelijk. Verhoudingen kun je in het Nederlands maar op één manier juist weergeven.

Als ik het even wat technisch mag formuleren? Een verhouding moet je altijd in deze sjabloon persen: telwoord + ‘op’ + ‘de’ + telwoord + meervoudig zelfstandig naamwoord. Daarom zeggen we netjes dat ‘zeven op de tien Europeanen’ voor een verhoging van de accijns op tabak zijn en dat in Duitsland ‘drie op de vijf bedrijven’ een intranet hebben. Haal de Europeanen en de bedrijven niet naar voren, want dan ben je fout bezig. En vergeet het lidwoord niet.

Weet je wat Vlamingen ook geregeld doen? Ze zeggen ‘maximum’ als ze ‘maximaal’ bedoelen, of ‘minimum’ als ze ‘minimaal’ bedoelen. ‘Maximum’ en ‘minimum’ zijn zelfstandige naamwoorden. Je kunt er dus samenstellingen mee maken, die je – zo hoort het nu eenmaal in het Nederlands – in één woord moet spellen: minimumleeftijd, minimumtarief, maximumtemperatuur, maximumsnelheid.

‘Maximaal’ en ‘minimaal’ zijn bijvoeglijke naamwoorden. Je schrijft ze los van het woord waar ze bij horen: de maximale prijs, de minimale hoogte. Je kunt het natuurlijk ook hebben over de maximumprijs en de minimumhoogte.

Voorlopig nog geen probleem, maar hier komt het: bijvoeglijke naamwoorden kun je als bijwoord gebruiken, zelfstandige naamwoorden niet. Je kunt niet zeggen dat diesel ‘hoogte’ (een zelfstandig naamwoord) 34 frank kost, wel ‘hooguit’ (een bijwoord) 34 frank. Net zo kun je niet zeggen dat diesel ‘maximum’ 34 frank kost. Hij kost ‘maximaal’ 34 frank. Dat hoop ik tenminste.