“Het is onmogelijk om rundvlees te vinden, wanneer men het steeds maar heeft over rundsvlees.” Foei, VRT! “En het was geen lapsus. Tot in den treure werd herhaaldelijk ‘rundsvlees’ uitgesproken.”
Ik antwoord vriendelijk dat het woord ‘rundsvlees’ in Vlaanderen al jaren (eeuwen!) een doodgewone variant van ‘rundvlees’ is, maar daar wordt de klaagster alleen maar bozer om. Volgens mevrouw is ‘rundvlees’ gebruikelijk in de Taalunie. “Dat jullie reeds jaren foute (en dus volgens de Lijst der Nederlandse taal ‘onbestaande’) woorden gebruiken, heeft voor gevolg dat slordige taal doodgewoon geworden is.” Onbestaand? Slordig?
Een andere kijker schrijft: “Altijd al gedacht dat het ‘rundvlees’ moest zijn. Er zijn geen zekerheden meer.” Ik vraag hem vriendelijk – ik ben altijd zo lang mogelijk vriendelijk – wie dat beweert. “De hele correctie en redactie van ‘De Standaard’ destijds.” Daar had ik niet van terug. Hoewel. Ikzelf, de redactie van de BRT en de VRT én de Van Dale vinden ‘rundsvlees’ prima. En Ludo Permentier – die van ‘De Standaard’ – vindt het intussen ook prima in ‘Typisch Vlaams’. Dus?
Vijftig jaar geleden al bakte de BRT spiezen met ‘rundsvlees’. Ook met ‘scampi’s’ trouwens.
Het is me wat met die runderen. En al helemaal in de Nederlandse grammatica. Ik heb het al meer dan eens gezegd: over de tussenklanken in het Nederlands is al heel wat gezegd en geschreven, en er zal nog veel over gezegd en geschreven worden. Niemand weet hoe de zaak juist in elkaar zit.
Je vindt naast elkaar samenstellingen met ‘rund’, ‘runder’ en ‘runds’ als linkerlid, maar een lijn vind ik er niet in. We hebben het allemaal uitsluitend over ‘rundvee’. Ook ‘rundvet’ en ‘rundleer’ komen zonder tussenklank voor, maar van die woorden bestaan ook de varianten ‘rundervet’ en ‘runderleer’. Vlamingen spreken ook van ‘rundsvet’ en ‘rundsleer’, maar niet van ‘rundleer’. Zowel Vlamingen als Nederlanders eten ‘rundertong’, maar geen ‘rundtong’. Vlamingen eten ook wel ‘rundstong’.
Op het eerste gezicht lijken de ‘runds’-vormen alleen in Vlaanderen voor te komen. In Nederlandse kranten tref je ze niet of nauwelijks aan. Maar slagers uit het zuiden van Nederland gebruiken ze ook wel.
Waar komt die afkeer voor ‘rundsvlees’ toch vandaag? In de adviesboekjes van de jaren zestig die ik bij de hand heb, wordt er niets over gezegd. In het WNT wordt al in 1923 gezegd dat ‘rundsvleesch’ in Zuid-Nederland de gebruikelijke vorm is. Het ‘rundvlees’ moet, met de taaltuiniers, uit het noorden geïmporteerd zijn. Het kan bijna niet anders. En ja, ook Van Dale kende heel lang alleen maar ‘rundvlees’.
Ik vind ‘rundvlees’ in elk geval vreemd. Het botst met mijn taalgevoel. Voor mij zal het altijd ‘rundsvlees’ zijn. En ‘rundslapje’. En ‘rundsgebraad’. En ‘rundsstoofvlees’. En niet te vergeten ‘Rundskop’.