Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Trans(it)migranten

De mensen die via ons land naar het Verenigd Koninkrijk willen en daarom hier geen asiel willen aanvragen, zijn dat ‘transmigranten’ of ‘transitmigranten’? Allebei. Maar officieel heten ze ‘transmigranten’.

Het woord ‘transmigrant’ is helemaal niet nieuw, zoals sommigen denken. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal komt het woord al in de Nederlandse wetgeving voor sinds 1936. Toen verscheen in het Nederlandse staatsblad de ‘Wet van den 31sten December 1936 S. 804, houdende bepalingen met betrekking tot emigranten en transmigranten’. Transmigranten zijn ‘personen, niet in Nederland wonende, die over Nederland naar eenig land buiten Europa (uitgezonderd Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao) reizen ten behoeve van vestiging en (of) verkrijging van bestaansmiddelen, zoomede hun gezinsleden, die hen begeleiden of volgen’. Ook de Grote Van Dale situeert het woord in die periode.

Tachtig jaar later heeft de Belgische overheid het over ‘transmigranten’ in het Nationaal Veiligheidsplan 2016-2019. Op 27 oktober 2015 gebruikte minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon het op de radio. In december van datzelfde jaar gebruikte het parket van West-Vlaanderen het ook. We mogen concluderen dat ‘transmigrant’ het officiële woord bij de overheid is.

Deze mensen zijn natuurlijk ook ‘transitmigranten’. Ze zijn hier ‘in transit’, op doorreis naar hun uiteindelijke bestemming. Maar officieel heten ze niet zo in het Nationaal Veiligheidsplan. Ook ‘transitmigrant’ staat in de Grote Van Dale, sinds april 2017, als synoniem van ‘transmigrant’.

Veel collega’s vinden ‘transitmigrant’ duidelijker. Daar kan ik perfect in komen. Sommigen zeggen ook dat ‘transmigrant’ hen aan iets anders doet denken, aan mensen die in transitie zijn, transgenders. En ook die zijn de laatste tijd geregeld in het nieuws.

Toch heb ik aan de nieuwsdienst aangeraden zo veel mogelijk ‘transmigranten’ te zeggen. Dat is nu eenmaal de term die de overheid in haar documenten gebruikt.