Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Identiteitscrisis

Hé, Ruud, heb je een secondje? Dat wel, maar een secondje is meestal niet genoeg, weet ik. Hé, Ruud, hebben we het nu over Vlaamse Turken of Turkse Vlamingen? Over zo’n kwestie moet een mens iets langer dan een secondje dobberen.

Stel, zo denk ik bij mezelf languit in bad, stel dat ik de deur hier achter me dichttrek en net zoals Tom Van de Weghe naar China verhuis. Wat ben ik dan? Ik denk niet dat ik me een Vlaamse Chinees zou noemen, want ik heb geen Chinees paspoort. Alleen met zo’n paspoort zou ikzelf me een Vlaamse Chinees kunnen noemen. Chinees van nationaliteit, Vlaams van identiteit.

Ben ik dan een Chinese Vlaming? Ikzelf zou me zo nooit noemen. Maar misschien zullen de Chinezen dat wel doen, om aan te geven dat ik een beetje bij hen hoor. En misschien zullen de Vlamingen mij zo noemen om aan te geven dat ik niet meer helemaal bij hen hoor.

De Chinese overheid zal me misschien zelfs een nieuwe Chinees noemen, om me een nieuwe identiteit te geven. Geen nationaliteit, maar identiteit. Zou ik het kunnen appreciëren dat ze mijn identiteit als Vlaming niet erkennen? Ik denk het niet.

Een Vlaming in China, daar zou ik mee kunnen leven. Mijn identiteit en een plaatsnaam.

Mensen die de Turkse nationaliteit hebben en in Vlaanderen wonen kan ik Vlaamse Turken noemen. Maar Turk is net als Vlaming ook een identiteit. En dan kan de taalkundige niet meer zeggen dan: het zelfstandig naamwoord is de kern van een woordgroep en het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over de kern. Iemand die zich eerst Vlaming en dan pas Turk voelt, is een Turkse Vlaming. Andersom is hij een Vlaamse Turk. Als hij al geen Turk in Vlaanderen wil zijn.

En nu uit dat bad, want ik heb rimpelvingers.