Al dagen – wat zeg ik, weken! – loop ik te denken over een kwestie die o zo eenvoudig begonnen is. Een lezer van me wilde weten of je ‘verder schrijven’ net als ‘voortschrijven’ als één woord spelt. Nee, dus. Maar wanneer gebruik je ‘voort’ en wanneer ‘verder’? Dat wilde ik wel eens weten. En toen dook ook ‘door’ op.
De pest is dat je de ene keer ‘door’, ‘voort’ en ‘verder’ zomaar door elkaar kunt gebruiken en de andere keer niet. Of ik ‘lees maar verder’, ‘lees maar voort’ of ‘lees maar door’ tegen je zeg, maakt niet uit. Ik kan er – tenminste volgens mij – alleen maar mee bedoelen: je bent bij een bepaald punt aangekomen en ik vraag je om vanaf dat punt door te gaan met lezen.
Anders is het met ‘vertellen’. Na een onderbreking kan ik je vragen om voort of verder te vertellen. Maar bij ‘doorvertellen’ denk ik meteen dat je het ook tegen iemand anders mag zeggen. Dat heb ik niet met ‘voortvertellen’ en ‘verder vertellen’, al kunnen die dat volgens mij ook betekenen.
Bij ‘voortrijden’ denk ik dan weer niet aan ‘doorgaan met rijden’, maar aan wegrijden. Maar dat komt door mijn dialect, waarin we ‘voortgaan’ als we weggaan. Maar ‘voortrijden’ is volgens mij ook niet hetzelfde als ‘verder rijden’, want als je verder rijdt, stop je een eindje verderop. En dat is ook niet hetzelfde als ‘doorrijden’, want dan stop je helemaal niet.
Ik vrees dat ik er nog even over verder / voort / door moet denken.