Niks zo erg als een wiskundige die zich met taal gaat bemoeien. Probeer hem maar eens aan het verstand te peuteren dat taal en wiskunde soms haaks op elkaar staan. Of je dat nu leuk vindt of niet. Want eigenlijk is het dat wel.
Elke dag komen in België twee tot drie mensen om in het verkeer, ruim twee keer meer dan in Nederland. Elke gewone sterveling denkt nu dat in België het dubbele aantal mensen verongelukken. Maar niet de wiskundige. “‘Twee keer meer’, meneer de taaladviseur, betekent ‘maal 3’. Als je ‘maal 2’ bedoelt, is het ‘twee keer zoveel’.” Genadeloos boor ik de betweter vervolgens de grond in.
Laten we even aannemen – geheel ten onrechte overigens – dat ik me twintig keer kan opdrukken en mijn buurman twee keer meer. Hoe vaak kan hij zich dan opdrukken? Volgens de gewone sterveling kan hij zich veertig keer opdrukken (maal 2), voor de pietepeuterige wiskundige kan hij zich zestig keer opdrukken (maal 3).
En als mijn buurman zich ‘eens zoveel’ kan opdrukken? Volgens de gemiddelde taalgebruiker kan hij zich nog altijd veertig keer opdrukken (maal 2) en de wiskundige weet het even niet meer. In zijn wiskundige logica kan mijn buurman zich twintig keer opdrukken (maal 1). ‘Eens zoveel’, cijferaar, is hetzelfde als ‘twee keer zoveel’. Ga daar maar eens aan staan.
Trouwens, als mijn buurman zich twee keer meer kan opdrukken dan ik, dan komt hij niet verder dan tweeëntwintig keer. ‘Twee keer meer’ is ook ‘plus 2’. Nèh.