Ik had het me nog zo voorgenomen: ik zou nooit, maar dan ook nooit, iets over het onding ‘naar … toe’ schrijven. Maar ik kan niet anders. De afgelopen week zat het kreng tot twee keer toe in het journaal. In het journaal dan nog! Willen die nieuwsjongens en ‑meisjes me soms naar mijn graf toe?
“Is ‘naar … toe’ fout?”, wordt me weleens gevraagd. Bwah, nee. Er is zeker niets mis mee als je zegt dat je in de gietende regen naar je auto toe liep. Daar dient ‘naar … toe’ namelijk voor, om aan te geven in welke richting je loopt of rent of vliegt. Als ’t maar beweegt.
Als die richting alleen maar figuurlijk is, krijg ik de kriebels van ‘naar … toe’. Naar de mensen toe, naar de gebruiker toe, naar de toekomst toe, naar bisschop Tutu toe, ik gruw ervan. Is het geitenwollensokkentaal, gebrek aan taalkennis of gewoon luiheid? Ik weet het niet, maar dat ‘naar … toe’ wil ik niet meer horen.
Soms vraag ik me af wat er mis is met simpele voorzetsels als ‘aan’, ‘in’, ‘met’ en ‘voor’. Klinkt het niet hip genoeg als je iets aan de gebruiker uitlegt, plannen maakt voor de toekomst – als dat al niet dubbelop is, want wie maakt nu plannen voor het verleden? – of als je iets in het Engels vertaalt? Al gaat het misschien eerder richting Engels als je het zelf probeert. En ‘richting’, dat is pas hip.