Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Haarstukje

Een mens leest soms de vreemdste dingen. Zo ben ik dinsdagmiddag te weten gekomen dat de directeur van een freinetschooltje in Haacht ontslagen is omdat hij de leerlingen het haar geknipt had. Bizar. Niet alleen wat de man gedaan heeft, maar ook de manier waarop het gezegd is. “Schat, ik heb me vanmorgen het haar laten knippen. Wat vind je ervan?” Ik hoor het me nog niet zo gauw zeggen.

De spraakkunst bevestigt mijn buikgevoel dat er iets niet klopt. “Bij namen van lichaamsdelen”, zegt hij, “komt in regionaal taalgebruik in plaats van het bezittelijk voornaamwoord vaak een bepaald lidwoord voor, dat in deze functie ‘possessief lidwoord’ genoemd wordt.”

Constructies als “de kapper heeft haar het haar geverfd” zouden vooral in het oosten van Nederland voorkomen. Ook de Duitsers kennen de constructie. “Metallica haben sich die Haare abgeschnitten”, lees ik in een recensie. In het Nederlands kunnen we maar beter zeggen dat de bandleden hun haar hebben laten knippen.

Maar in de taalkunde is er altijd een ‘maar’. Soms gebruiken we ook in het algemeen Nederlands een possessief lidwoord: als het om een figuurlijke betekenis gaat. Ik vind het bijvoorbeeld geweldig dat mijn vrouw met ‘haar’ handen in ‘mijn’ haar zit. Zijzelf zit nooit met ‘haar’ handen in ‘haar’ haar, want dan wordt het te gauw vet. Als ik het zo mag zeggen: ze zit een beetje met ‘de’ handen in ‘het’ haar over ‘haar’ haar.

En nog hebben we niet alle haarproblemen gehad. De directeur is ontslagen omdat hij de leerlingen hun haar geknipt had. Dat wisten we al. Maar we kunnen dat beter niet zo zeggen in het journaal. Daar is ‘de leerlingen hun haar’ te informeel voor. Laten we het er maar bij houden dat hij ‘het haar van de leerlingen’ geknipt had.