Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Klonen en kloneren

Maandag 30 september 2002, 13.06 uur: Stef Wauters praat in het journaal met senator De Roeck over het kloneren van menselijke embryo’s. 13.07 uur: een onthutste kijkster belt me compleet over haar toeren – “Ik ben zo boos dat ik niet meer weet wat ik wil zeggen, meneer!” – om haar beklag te doen over de zoveelste verkrachting van het Nederlands op de VRT. Kloneren!? Hoe komen we erbij!?

Ik heb mevrouw laten uitrazen en haar daarna vriendelijk maar beslist – heb ik geleerd in de cursus omgaan met lastige kijkers – gezegd dat ‘klonen’ en ‘kloneren’ allebei goed zijn. De woorden staan allebei in de Grote Van Dale, zonder enige beperking, en komen allebei in Vlaanderen en in Nederland voor.

Het is dus voor deze ene keer geen kwestie van Noord en Zuid. Meer nog, de verhouding tussen ‘klonen’ en ‘kloneren’ is in beide delen van het taalgebied hetzelfde: tegenover één ‘kloneren’ staan ongeveer tien ‘klonen’ (en dan bedoel ik uiteraard het werkwoord). Eén conclusie mogen we uit die cijfers al trekken: ‘klonen’ is zonder enige twijfel het gebruikelijkste woord.

Waarom zegt Stef Wauters dan ‘kloneren’? Omdat ook senator De Roeck ‘kloneren’ zegt en je er geen kakofonie – let en passant ook eens op de spelling van dat woord – van moet maken. En senator De Roeck zegt ‘kloneren’ omdat dat al tientallen jaren het gebruikelijke woord is in de wetenschappelijke wereld en daarom waarschijnlijk ook in de commissie voor bio-ethiek.

13.10 uur: een verontwaardigde eindredacteur vraagt me of we zoals de overheid ‘kloneren’ moeten zeggen. Als het van mij afhangt, zeker niet. Laten we maar zoals Jan met de pet de voorkeur geven aan ‘klonen’ (en dan bedoel ik uiteraard het werkwoord).