November. De dagen worden kort, de avonden lang en donker, de mensen worden chagrijnig. November. De maand van de klagende kijkers en luisteraars. Maar soms hebben ze gelijk.
“Heb ik iets gemist,” schrijft meneer Eugène (niet de enige echte E.B.) me, “of gaan we naar Nederlandse toestanden zoals ‘de koe … hij geeft melk’? Mij stoort het in elk geval dat ik de geslachten door elkaar hoor klutsen.” Meneer Eugène is niet alleen. Ook meneer Baele baalt van ons gestuntel met het woordgeslacht. De democratie heeft ‘zijn’ rechten, de stad blijft bij ‘zijn’ beslissing, de regering heeft ‘zijn’ fiat gegeven, de vrijheid heeft ‘zijn’ prijs. Meneer Baele heeft er genoeg van.
Ik vertel niets wereldschokkends als ik zeg dat veel ‘de’-woorden mannelijk én vrouwelijk zijn. Dat betekent dat je kunt kiezen. Of je een ‘bloemkool’, ‘plant’, ‘piano’, ‘bank’ of de ‘wereld’ hij of zij noemt, het maakt me niet uit. We zijn het er met z’n allen toch niet over eens.
En het gaat echt niet alleen om Nederlanders tegenover Vlamingen, zoals meneer Eugène denkt. De Vlamingen onderling zijn het grondig oneens. Bij Zuid-Limburgers zijn meer woorden mannelijk dan bij West-Vlamingen, en bij jongeren meer dan bij ouderen.
Maar je kunt niet kiezen bij alle ‘de’-woorden. Sommige zijn alleen mannelijk (‘raad’ is een berucht ‘hij’-geval), andere alleen vrouwelijk. Maar hoe weet je dat? Soms zie je het eraan.
Vrouwelijk zijn ‘de’-woorden die eindigen op de achtervoegsels ‘‑de’, ‘‑te’, ‘‑heid’, ‘‑ij’, ‘‑ing’ of ‘‑nis’. De liefde, de begeerte, de schoonheid, de waarheid, de maatschappij, de regering, de duisternis en de kennis zijn van het vrouwelijke geslacht. Ook vrouwelijk zijn ‘de’-woorden van vreemde herkomst die eindigen op ‘‑ade’, ‘‑ide’, ‘‑de’, ‘‑ude’, ‘‑age’, ‘‑esse’, ‘‑ica’, ‘‑ie’, ‘‑iek’, ‘‑ine’, ‘‑iteit’, ‘‑ose’, ‘‑sis’, ‘‑tis’, ‘‑xis’, ‘‑stuur’, ‘‑tuur’, ‘‑theek’ en ‘‑yse’.
En ja, de koe, ook ‘zij’ geeft nog altijd melk.