“Ünnepélyes keretek között, katonai tiszteletadás kíséretében fogadta Orbán Viktor miniszterelnök a Kossuth téren Massimo D’Alemát, aki meghívására egynapos hivatalos látogatást tett Budapesten.”
Niks van begrepen? Ik ook niet. Dit ene zinnetje maakt het je al wel duidelijk: het Hongaars is een taal die in geen enkel opzicht lijkt op de moderne talen die we op school hebben geleerd. Het lijkt zelfs op geen enkele andere taal.
En toch zullen we wat aan ons Hongaars moeten werken, want precies vandaag gaan de deuren van Europalia ’99 open en – je raadt het al – dit jaar staat Hongarije centraal. Drie maanden lang zullen de Hongaarse namen ons om de oren vliegen en de beleefheid vereist dat we die toch een beetje uitspreken zoals het hoort. Zet je schrap.
Het Hongaars is een bijzonder moeilijke taal om te leren. De woordenschat en spraakkunst verschillen zo erg van die van het Nederlands dat je de grootste moeite hebt om zelfs de meest elementaire dingen te leren. Maar er is één lichtpunt: de uitspraak is vrij eenvoudig. Hongaars wordt zo goed als fonetisch gespeld en de klemtoon ligt praktisch altijd op de eerste lettergreep. Als je weet hoe een woord wordt geschreven, weet je hoe het wordt uitgesproken. Je hoeft alleen maar de letters een voor een te ‘decoderen’.
Neem ‘Ferencváros’, de bekende voetbalploeg. Dat spreek je uit als fér·rents·vaa·rosj. Maar nu hebben die Hongaren wel een voorkeur voor lange namen. Met de sleutel erbij moet je maar eens uitzoeken hoe ze ‘Hajdúböszörmény’ of ‘Sátoraljaújhely’ uitspreken.
Opgelet met persoonsnamen! Wat Vlamingen ook wel ’s doen, doen Hongaren de hele tijd: ze zeggen eerst hun achternaam en vervolgens hun voornaam. De Orbán Viktor uit het zinnetje hierboven is de Hongaarse premier. Wij noemen hem Viktor Orbán (vik·tor or·baan). En Liszt Ferenc heet bij ons Franz Liszt.
Allemaal veel te moeilijk, zeg je? Welnee. Hongaars is soms kinderlijk eenvoudig. Als je in Hongarije honger hebt, vraag je gewoon naar de ‘étlap’ (eet·lap). Jawel, zo noemen ze daar de menukaart.