Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Van de week

Vreemd is dat soms. De afgelopen weken zaten drie verschillende mensen met dezelfde vraag. Of een constructie als ‘van de week’ of ‘van de winter’ wel Nederlands is? Voor één kijker was het een retorische vraag, want het antwoord was voor hem wel duidelijk. “Dit zijn beslist niet de enige stommiteiten die er geregeld te horen zijn in nieuws en actualiteiten”, schrijft hij. Stommiteiten!?

Laat er geen misverstand over bestaan. Er is niets mis met ‘van de week’ en ‘van de winter’. Integendeel zelfs. Maar de briefschrijvers beweren dat zij hebben geleerd dat ‘van de week’ dialect is en dat de enige juiste constructie ‘deze week’ is. Klopt niet. Net zoals je het over ‘vanmorgen’ en ‘vanavond’ hebt, kun je het over ‘van de week, van de maand, van de winter, van de zomer, van het jaar’ hebben.

Volgens de briefschrijvers moet je ‘deze week, deze winter’ zeggen. Dat kan alleen maar als je ‘deze’ beklemtoont: niet vórige week, maar déze week. En daarmee kun je dan alleen maar de lopende week bedoelen. Net zo kun je ‘deze winter’ alleen maar in de winter zelf zeggen. Maar ‘van de winter’ kan zowat alles betekenen: de afgelopen winter, deze winter en de komende winter. Handig toch?

Waar komt dan dat waanidee vandaan dat ‘van de winter’ niet kan? Misschien omdat ze in sommige streken ‘van de jaar’ zeggen. En dat is fout. Niet omdat de constructie met ‘van …’ niet kan, maar omdat het lidwoord verkeerd is.

En nu maar afwachten hoe vaak nog ik ‘van het jaar’ dezelfde vraag zal krijgen.